Vrouw zoekt klassieker van haar dromen – deel 2
In de eerste aflevering vertelde ik als jonge ‘poor man’s Bugattiste’ over de voorbereidingen en de zoektocht naar mijn ‘droomauto’. Het is de lezer duidelijk geworden dat het om een vooroorlogse racertje gaat, van Franse komaf.
Op het circuit van Zandvoort had ik de uitgelezen kans een aantal auto’s van het door mij begeerde type in levende lijve te bekijken en in actie te zien. En, bijna nog mooier, om als bijrijder het echte werk zelfs te kunnen ervaren op het circuit.
De Bugatti’s (jawel!) waarin ik heb meegereden zijn helaas onbereikbaar voor een jonge autojournaliste, maar een aantal andere merken spraken mij wel erg aan. Engelse Riley’s zijn natuurlijk wel beestachtige snelheidsduivels, maar Franse merken als Amilcar, Salmson (‘Samilcar’) oefenden een grotere aantrekkingskracht op mij uit.
Andere zoals BNC en Rally (overigens ook Frans) zijn heel gaaf, maar gewoon te zeldzaam en relatief duur.
Mijn voorkeur stond vast, dus kon ik aan de slag. Het zou een Amilcar, die uiteindelijk boven een Salmson werd verkozen, moeten worden en wel één die voor een groot deel klaar was zodat er direct plezier mee kan worden beleefd, dus geen eindeloos project. Leuk om een plan te hebben, maar hoe ga je zoiets uitvoeren? Waar begin je en hoe ga je verder?
Allereerst is er het zoeken op voor de hand liggende internetsites zoals ‘Prewarcar’ en zoeken in diverse bladen, zoals ‘La Vie de l’Auto’. Ook de Franse sites als ‘leboncoin’ zijn erg handig, want ik was tenslotte op zoek naar een Franse cyclecar. Ik ga zelf graag direct op iets af en de eerste gegadigde, die mijn vader voor mij had gevonden, was een zeer aparte Amilcar CC. Mijn heeft vader me overigens enorm goed geholpen. Ik spreek nog geen goed Frans en bij het zoeken naar een Franse auto of zoeken in Frankrijk heb je eigenlijk iemand nodig die de taal spreekt. Maar dat niet alleen. Met middelbare school Frans kom je niet ver want daar leer je niet hoe een nokkenas of een krukas in het Frans heet! Doorleren heeft zo zijn nut. Zoals je hieronder kunt lezen was de eerste Amilcar die in aanmerking kwam een vreemde eend in de bijt. Gevonden via ‘Leboncoin’, wilde ik eerst niets weten van deze Amilcar. Het was een vroeg model uit het begin van de jaren twintig met een motor van ca. 900 cc. Ik wilde een stoere CGS of CGSs en niet een halve auto die op een hondenmandje op wielen leek. Bij nader inzien vond ik het toch wel een grappig autootje en de prijs was zeer gunstig. Gaandeweg was ik er trouwens achter gekomen dat mijn budget helaas niet toereikend was voor een mooie CGS of CGSs.
Bijna waren mijn vader en ik naar de Loirestreek vertrokken en de afspraak stond al vast om ‘het hondenmandje’ te gaan bekijken. We hebben van tevoren uiteraard veel informatie ingewonnen en met het aangeschafte Amilcar boek eens goed zitten puzzelen. De bijbel van de Amilcars ( “Amilcar” door Fournier en Burgess-Wise, uitgeverij Dalton Watson) is zeer nuttig geweest.
Je moet natuurlijk altijd heel goed op je hoede zijn voor ‘neppers’ en goed voorbereid op pad gaan. Met alle informatie die we hadden gekregen van de CC kwamen er toch vraagtekens bij ons op. Je vraagt natuurlijk diverse kennissen, die er (nog) meer van weten. Het advies voor deze CC was verdeeld. De ‘kenners’ hadden ook vraagtekens, maar veel anderen vonden het toch ook wel weer een bijzonder exemplaar. De beslissing moet uiteindelijk door de aspirant koper worden genomen en het gevoel zei dat er iets niet helemaal klopte. ‘Het hondenmandje’ zou een fabrieks-testwagen zijn geweest en vandaar de body die er eigenlijk niet op hoorde. Ook over de maximum snelheid van 110 km/u hadden we ook onze twijfels! Met teveel twijfels en toch de wens iets beters te willen hebben, heb ik dit speeltje toch maar laten lopen. Achteraf is dat een zeer goede beslissing gebleken.
Mijn vader en ik konden dus opnieuw aan de slag. Vele Amilcars passeerden de revue en allemaal hebben we de verkopers gebeld en uitgebreid om details gevraagd. Het blijkt dat zelfs bij de minder bekende Amilcars er veel niet klopt en je enorm moet oppassen. Immers, het waren sportieve auto’s die in hun tijd in stijl bereden werden en er ging dus nog wel eens iets kapot. Het kan bijvoorbeeld zomaar voorkomen dat je een Amilcar hebt gevonden waarbij de achteras en/of de schakelbak van een oude Citroen is. Of een ingekort chassis, waar je helemaal mee moet oppassen, in verband met het verkrijgen van een Nederlands kenteken. De RDW zal een ingekort chassis beslist niet goedkeuren, hetgeen betekent… GEEN kenteken. En als dat in Nederland is geweigerd, dan geldt dat gelijk ook voor alle andere EU landen.
Soms moet je ook gewoon eens actie ondernemen en in de auto stappen om het eens allemaal in het echt te zien. Zo lag er een keer een CS op onze route en die hebben we eens goed kunnen bekijken en er zelfs een stukje mee kunnen rijden. Ook toen viel weer op dat een hoop aan die auto zat wat niet klopte en dat is allemaal weer heel erg leerzaam gebleken. Het uiteindelijke eindresultaat dat ik alvast kan onthullen mag er zeer zeker wezen!
Op een zeker moment liep ik ook nog tegen een Salmson project aan, ook al stond dit merk niet (meer) op mijn shortlist. Heel interessant, want het was een type VAL GS met twee bovenliggende nokkenassen. We wilden er toch wat meer over weten. Na veel overpeinzingen, onderzoek en gesprekken met kennissen en de huidige eigenaar, kwamen we over deze auto een hoop te weten. Zoals dat je altijd heel goed naar alle foto’s van nu moet kijken en moet vergelijken met foto’s van auto’s van vroeger. Maar ook de locatie waar de foto’s van deze GS genomen waren. Toen bleek dat er nog meer Salmsons bij die handelaar stonden, en hij elders ook adverteerde met onderdelen, kregen we het gevoel dat deze man van vele onderdelen auto’s opbouwde, dus ook weer geen originele auto’s aanbood. Deze en andere problemen komen uitgebreid aan bod in mijn volgende en laatste verslag.
Tekst door Rosemarijn Atalante Veenenbos (“CRANKHANDLEBLOG”) en
Redactie Louwman Museum