NASCAR: Autoracen op zijn Amerikaans
Er zijn talrijke uiteenlopende vormen van autosport, waarvan er verschillende in het Louwman Museum te bewonderen zijn.
Recentelijk is een Toyota Camry, die heeft meegedaan in de zogenoemde ‘Sprint Cup’, de belangrijkste klasse in het NASCAR-kampioenschap, aan de collectie toegevoegd. Op onderstaande foto is de 2013 Toyota Camry Nascar in actie te zien tijdens het Goodwood Festival of Speed 2014.
NASCAR, voluit North American Stock Car Auto Racing, is een uiterst populair onderdeel van de Amerikaanse autosport. Op het eerste gezicht zien de deelnemende auto’s er standaard uit, maar schijn bedriegt. Een stukje Amerikaanse autosportgeschiedenis in een notendop
Ontstaan
Vlak na de Tweede Wereldoorlog werden in de zuidelijke staten van Amerika wedstrijden gehouden met auto’s van het type dat door de stokers van illegale alcohol (de zgn. moonshiners) gebruikt werd om hun (illegale) product naar afnemers te brengen. De twee belangrijkste vereisten voor dit soort voertuigen waren er zo normaal mogelijk (“stock”) uit zien en sneller zijn dan de politieauto’s. Een voorbeeld van een dergelijke auto is in het Louwman Museum te zien, de Hudson Commodore 8 uit 1948. Een wat kleinere uitvoering van dit model, de Hornet, bleek in licht opgevoerde uitvoering, een van de snelste auto’s uit die tijd.
Georganiseerde races ontstonden al snel, mede onder invloed van een van de grondleggers uit de geschiedenis van NASCAR, Bill France Sr. France had in een vroeg stadium de organisatie van races en de aanleg van circuits op zich genomen. Hierdoor werd het niet alleen voor rijders aantrekkelijk om mee te doen maar ook aan de toeschouwers werd een boeiend kijkspel geboden.
Het klapstuk van het seizoen in die beginjaren was de race op het strand van Daytona Beach in Florida.
De races
Het overgrote deel van de races werd gehouden op zogenoemde ‘ovals’ van variërende lengte en, zeker in de beginperiode, soms onverhard. Door de vorm van het circuit heeft de toeschouwer een goed zicht op wat er zich tijdens de race afspeelt. Het werd door de NASCAR-organisatie financieel aantrekkelijk gemaakt om aan het kampioenschap deel te nemen waardoor er al snel rijders uit andere delen van Amerika zich aansloten bij deze tak van autosport. Er waren weinig zogenoemde ‘road circuits’ in Amerika en slechts een enkele, zoals Riverside in Californië, werd in het begin gebruikt voor de NASCAR-races.
Een element dat NASCAR anders maakt dan bijvoorbeeld een formule 1 race, is de sterk wisselende lengte van de wedstrijden. De races variëren in lengte van 250 tot 600 mijl (400 tot 960 km). Het aantal rondes verschilt eveneens. Om een voorbeeld te geven. Op een van de kortste banen, Bristol, rijdt men 500 ronden van 0.5 mijl (250 mijl/400 km). Op Talladega Motor Speedway, een van de langste en snelste banen rijdt men “slechts” 188 ronden van 2.6 mijl (500 mijl/800 km). Deze afstanden worden overigens reglementair door één coureur afgelegd.
De deelnemende auto’s
De groeiende populariteit van NASCAR werd ook door de fabrikanten in Detroit opgemerkt. Sommige fabrikanten steunden in de jaren vijftig en zestig, al dan niet heimelijk, teams en rijders. Dit was beperkt in omvang. De grote drie, Ford, General Motors en Chrysler raakten echter steeds meer betrokken bij NASCAR. In de jaren zeventig nam dit echt serieuze vormen aan: de zgn. muscle cars verschenen ten tonele. Dit waren zogenoemde ‘homologatie specials’, gemodificeerde standaard modellen, die in beperkte aantallen gebouwd werden. De modellen die bij NASCAR gebruikt werden, moesten immers gewoon te koop zijn bij de dealers. Zo werd aan de gestelde eisen voldaan en konden ze ingezet worden als standaard (‘stock’) model. De auto’s waren veelal voorzien van 7 liter V8 motoren van meer dan 400 pk vermogen. Zij hadden bovendien iets meer gestroomlijnde carrosserieën, zoals de Plymouth ‘Roadrunner’ uit het Louwman Museum. Dit soort auto´s bereikten op de super speedways (ultrasnelle kombanen) van Charlotte en Talladega, snelheden van meer dan 320 km/u. Deze ‘specials’ werden echter al snel verboden en men keerde terug naar het meer gebruikelijke type racewagens. De oliecrisis zorgde er bovendien voor dat het publiek deze auto’s ook niet meer kocht.
Aanvankelijk namen de verschillende merken van General Motors en het Chrysler concern mee aan de races. Maar uiteindelijk waren het Ford en Chevrolet die samen de dienst uitmaakten. Het heeft heel lang geduurd voordat andere, niet-Amerikaanse fabrikanten op het strijdtoneel verschenen. Na een aanvankelijk voorzichtig begin, is Toyota inmiddels uitgegroeid tot een uiterst serieuze concurrent voor Ford en Chevrolet.
Regels
Een andere strijd die zich niet op de circuits maar achter de groene tafel afspeelt is de reglementering van NASCAR. Het ‘flexibel’ toepassen van de regels door de deelnemers was in de beginperiode een gegeven. Subtiele wijzigingen in de vorm van de carrosserie en andere slimmigheden werden over de jaren met strenge regelgeving de kop ingedrukt. Zo worden passtukken, zgn. templates, gebruikt om te kijken of het koetswerk van de auto echt overeenkomt met de fabrieksspecificaties. Het motorvermogen wordt evenzeer in de hand gehouden door restricties als cilinderinhoud en ‘afgeknepen’ luchttoevoer. Dit geschiedt door zogenaamde ‘restrictor plates’, gemonteerd tussen de carburateur en het inlaatspruitstuk en voorzien van openingen met een voorgeschreven diameter.
De veiligheidseisen voor de auto’s zijn zeer streng. Onder de standaard ogende carrosserie bevindt zich een buizenframe, dat als een veiligheidskooi fungeert. Dat coureurs in heel veel gevallen ongeschonden uit hun auto (of wat daarvan over is) stappen, geeft de effectiviteit van deze constructie aan.
De gele vlag (gevaar, niet inhalen) wordt tijdens de races zeer regelmatig gehanteerd. Niet alleen bij crashes, maar ook voor ogenschijnlijke futiliteiten. Al snel gaat dat over in wat een `full course yellow’ genoemd wordt. Hierdoor wordt de race geneutraliseerd en kan men de pits in. Boze tongen beweren dat dit soms door de wedstrijdleiding gedaan wordt om de wedstrijd spannender te maken. De teambazen hebben dus hun handen vol om een goed beeld te krijgen van het verloop van de race. Men ondervindt hulp van zgn. spotters, die `ergens` hoog op een tribune zitten en een volledig overzicht hebben over het circuit en bijvoorbeeld kunnen aangeven of verderop een ongeluk gebeurd is en zo de rijder kunnen waarschuwen. Men kan ervan denken wat men wil, maar voorkomen is nog altijd beter dan genezen!
De algemene NASCAR regels zijn strikt. Niet alleen op technisch vlak maar ook op andere gebieden. Zo zijn de plaatsen van de sponsoruitingen duidelijk omschreven. De startnummers zijn eigendom van NASCAR en worden uitgegeven aan de renstallen. De nummers moeten zeer duidelijk zichtbaar op de (dichtgelaste) deuren staan en op het dak. In totaal kent men 110 startnummers: 1 t/m 100 en 01 t/m 09.
De bekendste nummers zijn 43 en 3 (van resp. de families Petty en Earnhardt). No. 61 wordt niet meer gebruikt ter nagedachtenis aan de negenvoudig kampioen Richie Evans, die in 1995 bij een raceongeluk omkwam.
De rijders
De geboorteplek van deze tak van sport, de zuidelijke staten van Amerika, zorgt ervoor dat men een eigen ‘cultuur’ had en eigenlijk nog steeds heeft. Door de jaren heen zijn de deelnemers omschreven als ‘The Good Old Boys’ een koosnaam die de werkelijkheid verdoezelt. De meeste teams zijn gevestigd in de zuidelijke staten van Amerika, zoals North en South Carolina en Alabama.
De races zelf waren en zijn incidentrijk want men rijdt “met het mes tussen de tanden”. Plaatschade of nog erger is eerder regel dan uitzondering. Er gebeurde altijd wel wat, iets waar het publiek graag handenwrijvend op af komt.
De deelnemers zelf zijn niet te vergelijken met een Formule 1 coureur. De gemiddelde leeftijd ligt hoger, zeker in de vorige eeuw, toen veel deelnemers ver boven de dertig waren. Een van de grootste namen uit NASCAR, Richard Petty, was in de veertig toen hij zijn 200e overwinning (!) behaalde (een record). De hele familie Petty is overigens beroemd in NASCAR-kringen en ver daarbuiten. Lee, de vader van Richard was een van de eerste kampioenen in de jaren vijftig. Rirchards zoon Kyle en kleinzoon Adam (in 2000 tijdens een race helaas dodelijk verongelukt) zijn eveneens bekende namen.
Het lijkt wel of NASCAR een aparte wereld is binnen de autosport. NASCAR-rijders nemen slechts zelden deel aan andere disciplines van de autosport. Rijders uit het Indy-car circuit wilden en willen nog wel eens een stock car besturen, maar succes is zeker niet gegarandeerd. Uitzonderingen zijn A.J. Foyt en Mario Andretti. Een ander is Juan-Pablo Montoya, voormalig F1-wereldkampioen.
NASCAR is mateloos populair in Amerika. Toeschouwersaantallen van meer dan 100.000 in een raceweekeinde zijn zeker geen uitzondering.
In een volgende aflevering zullen wij nader ingaan op het meer recente verleden van NASCAR, waarbij de eerdergenoemde Toyota Camry, die te zien is op de eerste verdieping van het Louwman Museum, nader wordt bekeken.
Peter Helbach